Voor Turkije is het tijd om te debatteren, met jong en oud. Om te luisteren naar elkaar, om de angsten te uiten in woorden zonder verwijten, zonder bedreigingen, zonder vingers
Toen er in Turkije gevechten onder het volk tussen links en rechts ontstonden was ik 8 jaar. Op weg naar school in Ankara pakte iemand uit een groep grote jongens mijn arm en vroeg: “Ben jij voor links of voor rechts?” Ik had geen idee waar ze het over hadden. Huilend zei ik: “Ik ben voor Besiktas”, waarop zij antwoordden: “Ze is een van ons,” en me lieten gaan. Journalist Abdi Ipekci was vermoord, schrijvers werden opgesloten in de gevangenis, iedereen was bang om nog te zeggen wat hij vond. Thuis hingen overal posters van Volkspartij CHP. Mijn vader gaf me een grote ingelijste foto van Ecevit, een portret dat groter was dan ik zelf en maakte een foto van mij met Ecevit. “Jij zult altijd dankzij Atatürk genieten van je vrijheid als vrouw en nu ook dankzij Ecevit,” zei hij. “En papa,” voegde ik daaraan toe.
“Nee… niks papa, later als je groot bent dan zul je het allemaal begrijpen.”
Als klein meisje had ik geen benul waar mijn vader het over had. “En nooit vergeten, wij zijn de kinderen van Atatürk. Wij zijn democraten en socialisten. Wij zijn voor de rechtvaardigheid.” Hele grote woorden voor zo’n klein meisje als ik. Toen werd het later en des te groter ik werd, des te groter de omvang van de woorden werden. De dag dat ik lid werd van de AKP, de partij van premier Erdogan, had ik mijn zeer boze oom aan de lijn: “Je vader draait zich om in zijn graf, je moet je schamen,” waren zijn woorden, vlak voordat hij ophing. Mijn zus sprak niet meer tegen me; ze vond dat er democratisch bloed door mijn aderen stroomde en dat ik in een identiteitscrisis zat. Wat was dat heftig. Dat had ik niet kunnen beseffen.
Waarom werd ik lid?
Na 30 jaar Nederland was ik teruggekeerd naar Turkije; ik was het wij/zij-verhaal in Nederland moe, maar kwam aan in een land, mijn geboorteland, waar het wij-versus-zij-spel nog veel groter was dan in Nederland. Ik verliet het land in 1980 van links tegen rechts en kwam terug in een land met “wij hoofddoekjes” tegenover “zij minirokjes” in 2006. Liberalen en conservatieven tegenover elkaar. Beiden waren bang voor elkaar. Men was bang voor zijn eigen geloof. Althans: het misbruik van het geloof, de integratie van het geloof in het wettenstelsel. Geloof mag nimmer regeren, geloof is immers persoonlijk. Maar de uiting van angst ging gepaard met discriminatie voor elkaar, woede tegen elkaar en onbegrip voor elkaars opvattingen.
Turken tegen Turken.
Ik wilde weten hoe het zat – juist bij de “anderen”. Ik werd lid van de AKP en bleef dat drie maanden; ik zag en hoorde dingen die mij blij maakten maar ook verontrustten. Iedereen had zijn eigen agenda. Er waren veel democraten en liberalen binnen de partij, maar ook radicalen, fundamentalisten, oppurtunisten en idealisten. Het was een mozaïek van het land. Ik kwam, ik zag, en ik vertrok weer uit de partij. Politiek is niets voor mij. Ik miste mijn podium in het theater, ik miste Nederland en keerde daarom terug.
Nu zijn we weer 7 jaar verder. Voor Turkije is het tijd om te debatteren, met jong en oud. Om te luisteren naar elkaar, om de angsten te uiten in woorden zonder verwijten, zonder bedreigingen, zonder vingers. Turkije heeft nooit geleerd om te debatteren. Alles wat de vader zei, de leraar, de imam, de minister, de president, dat moest je gewoon aannemen; daar kon en mocht je niet tegenin gaan. Om tot een ware volwassen democratie te komen, heeft de mensheid misschien wel botsingen nodig. Ik ken bovendien geen revolutie zonder geluid, maar men moet feiten niet verwarren met angsten.
Turkije is geen totalitair regime. De premier is democratisch gekozen door 50% van het volk. Van elke twee Turken heeft er dus één op hem gestemd. Wat er nu in Turkije gebeurt is voor een deel dan ook moeilijk te begrijpen. Meestal hebben opstanden economische motieven, onvrede wordt vaak gevoed door armoede. Maar nu niet; het is welvarend gezien nog nooit zo goed gegaan.
Nieuwe media hebben een domino-effect; iedereen walst er met zijn eigen mening overheen, van actie tot kernreactie. Tegelijkertijd is het heel goed om meningen uit te wisselen. Wel is er een tendens, vooral in de nieuwe media: je bent of vóór, of tegen. Je verafschuwt iets of je omarmt het. Ja, ik vind dat premier Erdogan veel voor de Turkse welvaart en economie heeft betekend. En nee, ik ben niet eens met al zijn uitspraken en standpunten.
Het leven én mijn meningen zijn geen rechtbank.
Het is een schommelende tijd voor Turkije. Premier Erdogan wordt op de proef gesteld. Is hij echt een democraat, of gebruikt hij de democratie voor iets anders? Ik ben geen Erdogan-specialist, ik ben geen AKP-specialist. Ik ben al jaren geen lid meer en al helemaal geen Turkije-specialist. Maar ik ben wel een specialist in toenadering, empathie, in liefhebben in andermans verschil. En boven alles ben ik nog altijd dat kleine meisje, dat veel heeft ervaren maar nog lang niet altijd alles weet en begrijpt.
Premier Erdogan is de kracht én de zwakte voor zijn partij en voor het land, maar de oppositie is niet krachtig genoeg. De oppositie had namens het volk moeten spreken en voor het volk moeten opkomen. Ook het volk ziet dat in, en misschien is dat de reden dat men nu zelf het heft in handen neemt om zich uit te spreken.
Read More